ElectricianExp.com
Terug

Wanneer mistlampen mogen worden gebruikt volgens de verkeersregels

Gepubliceerd: 31.07.2021
0
1346

Voertuigverlichtingsapparatuur is een belangrijk onderdeel van het waarborgen van de veiligheid bij het rijden op de openbare weg. Het gamma van verkeerslichten dat op een bepaald voertuig moet worden gemonteerd, wordt geregeld door internationale normen en wordt door de ontwikkelaars vastgesteld als onderdeel van de regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder van het voertuig om ervoor te zorgen dat de lichten in goede staat verkeren en correct worden gebruikt.

Verkeersregels voor het gebruik van verlichtingsapparatuur

Het gebruik van autoverlichtingsapparatuur wordt niet alleen geregeld door de wegcode, maar ook door de "Algemene bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen", alsook door GOST 33997-2016, die de ingetrokken GOST R 51709-2001 heeft vervangen. De nieuwe norm regelt, in tegenstelling tot de oude, alleen de installatie van aanvullende verlichtingsinrichtingen, waarbij de beschikbaarheid van de belangrijkste aan het oordeel van de ontwikkelaars wordt overgelaten. Algemene veiligheidsinformatie is ook geregeld in de technische voorschriften TR CU 018/2011.

Afmetingen

Overeenkomstig artikel 19 van het Reglement inzake het wegverkeer moet de bestuurder het volgende inschakelen positielichtenWanneer u stilstaat of geparkeerd staat in een slecht zichtbare positie. Tijdens het rijden moeten volgens de voorschriften de parkeerlichten alleen branden op aanhangwagens.

De achterlichten en de voorlichten van een voertuig op wielen (RHV) moeten volgens de constructie worden ontstoken met één bedieningsorgaan, dat ook de spanning voor de achterkentekenplaatverlichting moet schakelen. In de praktijk worden de dimlichten ook met dezelfde schakelaar ingeschakeld. Dit is niet in de voorschriften bepaald, maar er is een paragraaf in het GOST waarin de noodzaak van deze samenloop wordt omschreven. De norm schrijft ook voor dat de parkeerlichten worden ingeschakeld wanneer de dashboardverlichting van de auto wordt ingeschakeld, maar deze eis is niet strikt geformuleerd.

A. Wanneer moet u mistlichten gebruiken volgens de verkeersregels?
Geactiveerd achterlicht.

Zonder ingeschakelde parkeerlichten mag het dimlicht of grootlicht alleen kort worden ingeschakeld door te knipperen of door snel te schakelen tussen dimlicht en grootlicht.
De achterlichten mogen niet rood zijn en de voorlichten mogen niet wit zijn. Dit geldt voor alle lichtgevende voorzieningen in het voertuig, zowel de basis- als de optionele. Deze laatste categorie omvat:

  • spots;
  • koplampen;
  • Noodremlichten.

Ook andere verlichtingsapparatuur valt onder dit begrip.

Lees ook

Parkeerlichten - gebruiksvoorschriften

 

Gedimde straal

De verkeersregels schrijven voor dat dimlicht moet worden ingeschakeld tijdens het rijden:

  • s nachts (na zonsondergang);
  • bij slechte weersomstandigheden (sneeuw, mist, enz.);
  • in tunnels.

Overdag kunnen de dimlichten als DRL's worden gebruikt (dagrijlichten).

Het voertuig heeft een mistvoorlicht en een mistachterlicht.
Koplampcontrole volgens GOST.

De dimlichten worden afgesteld overeenkomstig punt 4.3 van GOST 33997-2016 en vervolgens wordt de lichtsterkte gemeten. Deze mag niet meer bedragen dan 750 candela onder een hoek van 34' naar boven ten opzichte van de optische as (in de figuur aangegeven met α) en 1500 candela onder een hoek van 52' naar beneden ten opzichte van de as.

Groot licht

De verkeersregels schrijven voor dat grootlicht moet branden onder dezelfde omstandigheden als dimlicht, behalve in de volgende situaties

  • bij het rijden binnen de bebouwde kom op een verlichte weg;
  • bij het passeren van tegemoetkomend verkeer of in andere situaties waarin andere bestuurders kunnen worden verblind (bv. door de bestuurder van de tegengestelde rijrichting die voor hem rijdt via de achteruitkijkspiegel).

In al deze situaties moet het grootlicht op dimlicht worden overgeschakeld.

Het Voertuigreglement bepaalt ook wanneer u mistlichten mag gebruiken.
De gedimde lichtbundel moet zichtbaar zijn op een afstand van ten minste 60 meter.

Ook schrijft de regelgeving niet voor dat grootlicht als dagrijlicht (DRL) moet worden gebruikt.

De koplampen voor groot licht kunnen tegelijk of afzonderlijk worden ontstoken. Beide koplampen mogen alleen tegelijk op dimlicht worden gezet.

De lichtsterkte van het groot licht moet worden gemeten na afstelling van het dimlicht en mag niet meer dan 30000 candela in de koplampas bedragen om tegenliggers niet te verblinden op een afstand van meer dan de door het verkeersreglement aanbevolen 150 meter.

Wanneer mistlichten mogen worden gebruikt

Het gebruik van deze lichten is uitdrukkelijk bepaald in de paragraaf "mistlichten" van de Wegenverkeerscode (clausule 19.4). De bestuurder moet ze tijdens het rijden aanzetten:

  • in moeilijke weersomstandigheden of na zonsondergang in combinatie met koplampen in dimlicht- of grootlichtmodus;
  • als dagrijlichten in plaats van een dimlichtsysteem.

Mistlichten die aan de achterzijde van de auto zijn gemonteerd, mogen alleen worden ingeschakeld bij slecht zicht.

Het Voertuigreglement bepaalt ook wanneer u mistlichten mag gebruiken.
Voertuig met mistlampen aan.

Mistachterlichten mogen niet worden gebruikt in combinatie met remlichten. Ze zijn ontworpen voor fellere verlichting dan de voorste. Hierdoor kan de bestuurder achter hen verblind worden tijdens het remmen.

Stel de mistlampen voor in Stel de mistlampen af volgens de instructies van de autofabrikant. Als er geen instructies zijn, zijn de voorschriften van GOST 33997-2016 van toepassing op de aanpassing. De kleur van het licht moet wit of oranje zijn.

Welk licht moet overdag worden gebruikt volgens de verkeersregels

De verordeningen wijken op dit punt niet af. Tijdens het rijden overdag moeten de koplampen worden ingeschakeld met dimlicht of dagrijlichten (DRL). Witte mistlampen of aparte lampen kunnen ook als DRL's worden gebruikt.

Wanneer mistlampen mogen worden gebruikt volgens de verkeersregels
De standaard DRL's van het voertuig.
VerlichtingsuitrustingGebruik als DRL's
Koplampen met groot lichtVerboden
DimlichtenBevoegd
Mistlampen voor witBevoegd
Oranje mistlampen voorVerboden
MistachterlichtenVerboden
RichtingaanwijzersVerboden
LichtenVerboden
Kentekenplaatverlichting (achter)Verboden
Afzonderlijke parkeerlichten zoals voorgeschreven door het voertuigontwerp of extra geïnstalleerd en geregistreerd door de verkeerspolitie als een wijziging aan het ontwerpToegestaan

DRL's moeten worden ingeschakeld, ongeacht het rijgebied - op het platteland of buiten de stad.

Welke koplampen moeten worden gebruikt, afhankelijk van de situatie

Andere vast gemonteerde verlichtingsinrichtingen worden door de bestuurder zelf ingeschakeld, afhankelijk van de heersende omstandigheden. Het gebruik ervan in verschillende situaties wordt ook geregeld door de StVR.

Bij slecht zicht

De verordeningen schrijven voor dat de bestuurder bij slecht zicht moet activeren:

  • op voertuigen op wielen - koplampen in dimlicht- of grootlichtstand;
  • op fietsen - koplampen of lampen.

Op door dieren getrokken voertuigen mogen lichten worden ontstoken, maar het verkeersreglement schrijft dit niet voor.

Bij goed zicht

Bij goed zicht en in rustige weersomstandigheden overdag is het gebruik van verlichtingsapparatuur beperkt tot het gebruik van dimlichten of dagrijlichten.

Rijden door een tunnel

Door een tunnel rijden staat gelijk met rijden na zonsondergang of wanneer het zicht beperkt is. De bestuurder is dus verplicht zijn koplampen of lichten aan te doen, afhankelijk van het type voertuig. Op aanhangwagens in een tunnel moeten de parkeerlichten worden geactiveerd.

Het voertuig is goedgekeurd voor het gebruik van mistlichten volgens de verkeerswetgeving.
Rijden in een tunnel moet gebeuren met de lichten aan.

Rijden in het donker

Het gebruik van verlichtingsapparatuur na zonsondergang valt onder dezelfde paragraaf 19.4 van het Reglement inzake het wegverkeer. De bestuurder moet de koplampen in de stand grootlicht of dimlicht inschakelen of, als er geen koplampen zijn, de lichten. Volgens punt 19.4 is het gebruik van mistlichten samen met normale koplampen 's nachts toegestaan, zelfs in omstandigheden met beperkt zicht.

Facultatieve voorzieningen zoals schijnwerpers en koplampen mogen alleen buiten de bebouwde kom worden gebruikt wanneer er geen andere voertuigen op de weg zijn. Anders is het gevaar voor verblinding zeer groot, aangezien zij licht uitstralen in de vorm van een smalle kegel. Uitzonderingen worden gemaakt voor speciale dienstvoertuigen en in bijzondere gevallen. Ongeoorloofde installatie van dergelijke apparatuur is eveneens verboden.

Het Voertuigreglement bepaalt ook wanneer u mistlichten mag gebruiken.
Rijden met defecte uitrusting is niet toegestaan.

Het belangrijkste is dat volgens de bovengenoemde GOST de verlichtingsuitrusting in goede staat moet zijn, en de belangrijkste bepalingen verbieden het rijden met niet-werkende lichtuitstralers en zelfs met ongeregelde koplampen. De bestuurder moet de toestand van de inrichtingen in het oog houden en aldus zijn eigen verkeersveiligheid en die van de andere automobilisten verhogen.

Opmerkingen:
Nog geen commentaar. Wees de eerste!

Tips voor het lezen

Hoe repareer je zelf een LED armatuur